Wie de foto van de noppenroemer bekijkt, kan zich moeilijk voorstellen dat het glas eeuwenlang in splinters in een beerput lag. Toch is het zo. En als Gennepenaar Jan Wessels die beerput niet minutieus had leeggeschept, al die scherven niet keurig had bewaard en vervolgens met engelengeduld weer aan elkaar had gelijmd, was dit pronkstuk uit vroeger dagen er nooit geweest.
Een vaas, een glas, je kunt het allerlei namen geven, maar het is een noppenroemer. Roemer is een oude benaming voor een stevig wijnglas, groen van kleur, waaruit vooral rijnwijn werd gedronken. Dat verklaart waarom het ook wel een Rijnse romer werd genoemd; de naam is wellicht afgeleid van vitrum romarium (Romeins glas). De noppen kun je behalve zien, ook voelen. Die bolvormige versieringen op de stam waarop de kelk rust, heten braamnoppen. Omdat ze op bramen lijken.
Die noppen waren méér dan enkel versiering. Bij een feestbanket werd wild en ander gebraad met de handen gegeten. Zie maar eens zo’n flink glas heelhuids naar je mond te krijgen met vettige vingers.
De Gennepse noppenroemer heeft een doorsnede van 13 cm en is 25 cm hoog. Wessels, een verwoed graver in Genneps verleden, ontdekte de scherven in de beerput van het oudste huis van Gennep. Waarvan de stenen gevel waarschijnlijk als enige de stadsbrand van 1597 heeft overleefd. Op twee meter diepte vond hij de scherven. Om er zeker van te zijn dat hij geen splinter zou missen, moest hij 2,5 kuub grond zeven. In eerste instantie wist hij niet wat voor glas hij had gevonden. Een deskundige uit Amsterdam wist hem te vertellen dat het toch wel een heel bijzondere vondst was. Vooral vanwege de graveringen in het glas. De graveur heeft destijds namelijk de wapens van de zeventien provinciën in het glas geslepen. Het Rijksmuseum in Amsterdam bewaart verschillende roemers uit de zeventiende eeuw, maar slechts één exemplaar (uit circa 1650) dat óók de wapens van de zeventien provinciën bevat.
Het duurde even voordat Jan Wessels de moed bij elkaar had geraapt om te gaan lijmen. Twee jaar om precies te zijn. Uiteindelijk heeft hij de puzzel compleet gekregen en het glas bijna volledig in oude luister hersteld.
Op stillevens uit de Gouden Eeuw werd een roemer als deze vaak afgebeeld. Van Willem Claesz Heda (1594 – ca. 1680) bijvoorbeeld zijn een paar stillevens bekend waarop zo’n Rijnse noppenroemer fraai staat te pronken. Aanvankelijk waren ze bedoeld als dagelijks vaatwerk, maar in de zeventiende eeuw werden roemers als deze statussymbool van de nieuwe rijken. Om op te scheppen over je rijkdom of om cadeau te doen aan anderen uit je kring.
In het glas staat ook een jaartal gegraveerd: 1647. Da’s een tikkeltje jammer. Zes jaar eerder, in 1641, was legeraanvoerder prins Frederik Hendrik van Oranje in Gennep. Hij leidde toen het beleg van het Genneper Huis. Zou toch mooi zijn als Gennep kon pronken met een glas waarmee de stedendwinger een toast had uitgebracht op de victorie. Of had de graveur te diep in het glaasje gekeken en is die 7 toch een 1?
(Met dank aan Jan Wessels en het Graafs Museum.)
Bij de foto: De noppenroemer die Jan Wessels in een Gennepse beerput vond, is momenteel te bezichtigen in het Graafs Museum. Foto: Geurt Franzen
Dit is aflevering 41 van de historische rubriek Sprekend Verleden die elke maandag in de editie Maasland van De Gelderlander verschijnt. Daarin gaat Geurt Franzen op zoek naar het verhaal achter voorwerpen en documenten die zijn overgeleverd uit de rijke geschiedenis van Oost-Brabant en Noord-Limburg.