Winslow Homer (1836-1915) was de bekendste Amerikaanse schilder van zijn tijd. Geliefd om zijn realistische schilderijen, die het Amerikaanse oer-gevoel, het positivisme, als geen andere verbeeldden. Geprezen om zijn originaliteit en diepere betekenis.
Eerder gepubliceerd in het zaterdagmagazine FD Persoonlijk van het Financieele Dagblad, op 8 december 2018
Verdeeld tot op het bot zijn de Amerikanen. En toch is er een sentiment dat hen bindt, dat je in het DNA van eeuwen geleden begraven kolonisten terug kunt vinden: het positivisme. Het Yes We Can! van Obama is op hetzelfde vertrouwen gebaseerd als het Make America Great Again van Trump. Zijn kreet zou op Twitter een krachteloze aansporing zijn als het geen beroep deed op dat Amerikaanse oergevoel: we kunnen het.
De kiem voor Trumps ‘grote’ Amerika werd gelegd in de tweede helft van de negentiende eeuw. Na het einde van de burgeroorlog (1861-1865) kon die positieve levenshouding wel een boost gebruiken. De Amerikaan, even godsvruchtig als pragmatisch, omarmde daarvoor een tweede god: de machine. Er werd een industriële samenleving uit de grond gestampt die zijn gelijke niet kende. Sprekend voorbeeld van de mechanisatie, die economie en aanzien tot grote hoogte deed oprijzen, was de lift die Elisha Otis ontwikkelde. Er verrezen verticale steden, wolkenkrabbers die de vreemdeling al van verre toeschreeuwden: híer wonen ze, de mensen die het kunnen.
En de kunst?
De kunst moest méé. Die moest dat sentiment van een krachtig Amerika uitstralen, zo mogelijk in elke toets van een penseel. Maar de kunst, niet veel meer dan schilderkunst, was in crisis. Vooral een eigen gezicht ontbrak. Tot dan kopieerden Noord-Amerikaanse schilders hun Europese voorgangers, met saaie portretten en weldadige landschappen als resultaat. Zelfs in de oorlogsjaren verliet het ene na het andere landschapje de ateliers. Diepe canyons en ruig beboste berghellingen, maar mensen ontbraken op die natuur verheerlijkende plaatjes.
Critici misten, tegen de achtergrond van de oorlog, humanitaire waarden en de verbeelding van wat de mens bezighield. ‘Geef voorrang aan schilders die mannen en vrouwen tekenen in plaats van aardappelen en berglandschappen’, schreef de krant The World.
Het was een ‘oorlogsverslaggever’ die de ban doorbrak. In het voorjaar van 1863 liet een 27-jarige jongeman uit Boston, goed gekleed en gecoiffeerd, een beetje dandy-achtig type met een pronte snor, twee schilderijtjes bezorgen aan Broadway nummer 625 in New York. Daar werd de jaarlijkse tentoonstelling van de National Academy of Design gehouden. De kunstcritici die het achterafzaaltje bereikten waar de schilderijen hingen, waren verbijsterd. Ze zagen mensen van vlees en bloed, op doeken van een verbluffende realiteit. Taferelen van de burgeroorlog, die nog altijd woedde. Maar anders dan ze gewend waren, zagen de critici geen paarden met het schuim om de bek, geen door kruitdampen omgeven lijken. Last goose at Yorktown gaf, net als Home, Sweet Home,een kijkje áchter het front. Op het eerste maken twee soldaten jacht op een gans die geen trek heeft om hun avondeten te worden. Op het andere luisteren twee blauwbloezen naar een kapel die een zoet heimweeliedje ten gehore brengt. Zo zoet dat één soldaat het schrijven van een brief naar huis even onderbreekt. De ironie van de titel zullen sommige toeschouwers toen hebben gemist: zo ‘sweet’ was het tijdelijke huis van de soldaten niet.
De schilderende oorlogsverslaggever was de zoon van een ijzerimporteur en heette Winslow Homer (1836-1915). Met de twee schilderijen gaf hij een visitekaartje af dat nooit zou verbleken. Hij zou uitgroeien tot de belangrijkste Amerikaanse schilder van de negentiende eeuw. Omdat hij op het juiste moment zijn entree maakte, een moment waarin dat sterke verlangen moest worden verbeeld, dat positivistische geloof in een Amerika waar niemand iets cadeau kreeg, maar waar het succes wel voor iedereen was weggelegd. Zolang je maar bereid was de handen uit de mouwen te steken.
Homer was zo’n self made man met een sterke ambitie. Die als eerste met een eigen stijl dagelijkse thema’s verbeeldde. Die zijn vak als een ambacht zag en zijn atelier werkplaats noemde.
Hij was opgeleid tot lithograaf, niet tot schilder, en werkte voor Harper’s Weekly. Met de noordelijke troepen ging hij naar het front, waar hij schetsen maakte voor de litho’s in het geïllustreerde weekblad.
Een oorlog laat niemand onberoerd. De burgeroorlog was ook nog eens een moderne. Geen legers die in keurige slagorde op elkaar inhakten, maar soldaten die elkaar van afstand bestookten met de allernieuwste wapens. Scherpschutters met een vizier op hun repeteergeweer die hun tegenstanders koelbloedig neermaaien.
Misschien zag Homer meer dan een oog kan verdragen. Misschien schilderde hij daarom vooral het leven achter het front. Maar zijn afbeeldingen waren nieuw en van een keiharde realiteit. Ze bevestigden dat die jongens, die ver weg hun leven gaven voor de politieke ideeën van hun leiders, geen helden waren, maar gewone boerenjongens.
Neem Prisoners from the front(1866). Een noordelijke generaal bekijkt drie zuidelijke krijgsgevangenen. De houding van één van hen kun je nog stoer noemen, de andere twee, een grijsaard en een sullige snotneus, vertellen ons dat die oorlog geen confrontatie tussen heldhaftige beroepsvechtjassen was. Dit zijn arbeiders en boeren met heimwee naar hun werkplunje. The Sharpshooter on Picket Duty(1863), een scherpschutter in een boom aan het werk, is een van de weinige schilderijen waarop Homer het oorlogsbedrijf wél portretteert. ‘Die tak van sport heb ik altijd afgrijselijk gevonden’, zei hij later.
De schilder werd geroemd om zijn keus voor originele, op en top Amerikaanse onderwerpen, om het hoge realiteitsgehalte van zijn afbeeldingen en om zijn penseel, dat met de jaren vaardiger werd. Gewaardeerd omdat hij het leven op het platteland tekende. Op en top realistische, Amerikaanse onderwerpen waar de positieve levenshouding van afspatte: blozende boerenkinderen, waarmee Homer de kindertijd idealiseerde en tegelijk de kracht van de komende generatie liet zien. Vissers die schipbreukelingen redden in de branding, maar ook vrijgelaten slaven die zich voorbereiden op het feest van carnaval. Als een van de weinigen portretteerde Homer Afro-Amerikanen niet als karikaturen, maar als burgers met een eigen culturele identiteit.
Alleen de kenners ontdekten de symboliek in zijn werk. The Veteran in a New Field(1865) is het bekendste voorbeeld. Een veteraan heeft de zeis opgepakt om het graan te oogsten. In een vakkundige zwaai, zoals de boer vóór de oorlog ook placht te doen. Eerst schilderde Homer een zeis die elke boer toen gebruikte, een hark met een zestal messen. Later poetste hij de messen weg zodat een enkelvoudige zeis overbleef. Waarmee de oogstende boer werd getransformeerd in de man met de zeis, de Dood. Die kort daarvoor nog op het slagveld, in net zo’n vakkundige houding, op het slagveld mannen neermaaide.
Dat het pigment later verkleurde en de hark alsnog zichtbaar werd, had Homer niet voorzien. ‘Laat het publiek zijn neus niet te diep in mijn schilderijen steken’, zei hij, als een criticus weer eens met een analyse kwam. Een waarschuwing die het publiek misschien juist wel op die dubbele laag moest wijzen: weet je wel zeker dat je ziet wat je ziet?
Once upon a time in America, Three centuries of US-American art, 23 november 2018 – 24 maart 2019, Wallraf-Richartz Museum Keulen