Het inktpotje is van lood en stamt uit de middeleeuwen. In Mill is het gevonden, wanneer en door wie is niet bekend, maar het moet zijn geweest vóór 1914, het jaar waarin het in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden is gecatalogiseerd. In het depot van het museum wordt het bewaard, samen met een loden dekseltje dat de sporen van een eenvoudige versiering draagt. Volgens de catalogus is het geen compleet inktpotje, maar een fragment. Opmerkelijk is het uitstekende, langwerpige voetje aan de onderzijde. Was het bedoeld om het inktpotje in een uitsparing van een lessenaar te zetten? Of was het onderdeel van een constructie die het inktpotje draagbaar maakte? In de middeleeuwen was het niet ongebruikelijk om een inktpotje aan een gordel mee te dragen, zodat je het bij de hand had als er iets genoteerd moest worden. Zoals we in onze tijd een balpen bij ons dragen, of een mobiele telefoon waarop we snel een notitie kunnen maken.
We hebben op school geleerd dat in de middeleeuwen vooral geschreven werd door monniken. In scriptoriums, schrijfkamers in een klooster, waar monniken van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat boeken overschreven. Overschreven ja, want de boekdrukkunst bestond nog niet of stond nog in de kinderschoenen.
De kloosterlingen waren echter niet de enigen die de schrijfkunst én het lezen machtig waren. Ook ambtenaren in dienst van de vorst of de landheer waren bedreven in het kalligraferen van het schoonschrift. Zij legden de overeenkomsten en verordeningen vast op perkament, noteerden de voorraden in de magazijnen en wat er aan belasting werd geïnd.
Mill kende in die tijd nog geen klooster. Maar het dorp had wel connecties met de abdij van Mariënweerd, het in 1129 gestichte klooster van de Norbertijnen aan de oevers van de Linge, in Beesd. De naam ‘Millen’ komt zelfs voor het eerst in geschreven vorm voor in een akte van die abdij, uit 1166. Daarin werd onder meer vastgelegd dat kloosterbroeders op het Millse landgoed begraven mochten worden en dat ze er belasting mochten heffen. Nog later komt in oorkonden ook de naam Millewaert voor, dat vandaag de dag nog voortleeft als Myllesweerd. Het klooster bezat grond en hoeven in de omgeving van Mill, en benoemt in later eeuwen ook Norbertijnen tot pastoor van de Millse parochie. We moeten gissen naar degene die het loden inktpotje heeft verloren in de Millse modder, maar het zomaar een administrateur van de Norbertijnen kunnen zijn geweest.
Het potje heeft, net als vergelijkbare inktpotjes uit die tijd, twee gaten aan de bovenkant. Het grotere gat werd gebruikt om de pot met inkt te vullen, in het kleine gat werd de ganzenveer gedoopt waarmee geschreven werd. De inkt uit die tijd werd gemaakt van galnoten. Dat zijn de bolletjes die je op eikenbladeren kunt aantreffen, waarin de larven van galwespen leven. Die bolletjes werden fijngemalen. Het poeder werd vermengd met water, soms ook met ijzer en dan had je inkt. Inkt kon je in die tijd in gedroogde vorm aanschaffen en met water aanlengen als je het nodig had.
BIJSCHRIFT: Loden inktpotje uit de Middeleeuwen, gevonden in Mill en bewaard in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden.
Dit is aflevering 11 van de historische rubriek Sprekend Verleden die elke maandag in de editie Maasland van De Gelderlander verschijnt. Daarin gaat Geurt Franzen op zoek naar het verhaal achter voorwerpen en documenten die zijn overgeleverd uit de rijke geschiedenis van Oost-Brabant en Noord-Limburg.
Foto: Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC) te Den Bosch