Straatzangers zongen in de negentiende eeuw het volgende liedje: ‘Ja in zoo menig stad/Daar vindt men altijd wat/Daar heeft men uitgevonden,/De belasting op de honden./Drie gulden is de prijs/Dan krijgt men een bewijs./Maar als men niet betaald/Wordt ’t hondje weggehaald.’ Als een gezongen waarschuwing, zo kun je het vrolijke liedje Jufvrouw pas op je Hondje beschouwen. De hondenbelasting kon je maar beter betalen, anders nam de veldwachter je trouwe beestje in beslag.
Tegenwoordig geldt je bankoverschrijving als bewijs van betaling, toentertijd had je de hondenpenning. Die moest aan de halsband van de hond gehangen worden zodat de veldwachter direct kon zien dat voor Fikkie belasting was betaald.
Het Noordbrabants Museum in Den Bosch bewaart fraaie exemplaren van het metalen betalingsbewijs. Zoals die op de foto hierboven, in gebruik in de gemeente Boxmeer in de jaren 1925 en 1926. De gemeenten veranderden elk jaar de vorm van de penning, om fraude tegen te gaan. Het ene jaar was de hanger vierkant, het jaar daarop rond of zeskantig. Tiel had ooit een heel fraaie penning in de vorm van een hondenkop. Het lijkt erop dat de bezitter van de penning van 1925 (links op de foto) zich er niet van bewust was dat de Boxmeerse penningen er elk jaar anders uitzagen. Iemand heeft althans geprobeerd de 5 van het jaartal in een 6 te veranderen…
Eind achttiende eeuw was er al hondenbelasting in steden als Amsterdam en Rotterdam. Die werd in die drukbevolkte steden om twee redenen ingevoerd: de overlast van loslopende honden beperken, maar ook van de verspreiding van de gevreesde ziekte hondsdolheid. Officieel voerde Amsterdam in 1797 hondenbelasting in om de grote drukte bij de stedelijke apotheken in te dammen. Daar was een ware run ontstaan op de ‘Biltsche dranken tegen de dolle-hondsbeet’. Dat was een kwakzalversdrankje uit De Bilt waar veel geloof aan werd gehecht, maar dat volstrekt niet werkte.
Hondenbelasting werd pas in de tweede helft van de negentiende eeuw een bron van inkomsten voor de gemeenten. Boxmeer kende al in 1854 een vorm van hondenbelasting, andere gemeenten, zoals Mill en Vierlingsbeek, begonnen er pas mee na 1910. In dat jaar werd de Trekhondenwet van kracht die registratie van trekhonden verplicht maakte. Gemeenten moesten een register bijhouden en koppelden daar een belasting aan. De wet was met name bedoeld om het welzijn van de honden te verbeteren die door kleine ambachtslieden en handelaren voor de kar werden gespannen. ‘Het paard van de armen’, zo werd de trekhond wel genoemd. En toen die steeds meer als transportmiddel werd gebruikt, achtten de gemeenten de tijd rijp voor transportbelasting.
Ook Grave kende hondenbelasting. In 1895 hield de gemeente er zo’n 150 gulden (omgerekend 4.500 euro waard anno nu) aan over. Er stonden 78 honden geregistreerd. De familie Van Heijnsbergen had een een peper- en zoutkleurige teef, J. van Haren bezat een blauwe keeshond, J. Muller liep met een gele smous en burgemeester Friezen paradeerde met een hazewindhond door de stad.
Dit is aflevering 7 van de historische rubriek Sprekend Verleden die elke maandag in de editie Maasland van De Gelderlander verschijnt. Daarin gaat Geurt Franzen op zoek naar het verhaal achter voorwerpen en documenten die zijn overgeleverd uit de rijke geschiedenis van Oost-Brabant en Noord-Limburg.
(Foto hondenpenningen: Noordbrabants Museum, Den Bosch)