Dat de wolf terugkeert, is een kwestie van tijd. Op tv zagen we al bibberende videobeelden van wolven die vanuit Duitsland een uitstapje naar ons land maakten. Mens en media reageerden verrukt.
Voorouders uit de achttiende eeuw zouden spijt hebben van de voortplanting als ze hadden geweten dat hun nageslacht een ereboog zou oprichten voor dat ‘ruïneuze beest de wolff’, dat schapen en kinderen verslond. Misschien krijgen we spijt van het hartelijke welkom, zoals het waterschap baalt van het terugzetten van bevers die hun gekoesterde, fijnmazige afwateringssysteem saboteren. Maar tot nu toe zijn we opgetogen: de Canis lupus kan in ons overbevolkte land vol asfalt en beton gedijen. Misschien sust het ons collectieve geweten: zó erg hebben we de natuur dus nog niet vernield. Dat de wolf onze schaapskuddes als take away’s beschouwt, dulden we dan maar.
Het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem bewaart een net (zie foto) dat ons herinnert aan de tijden waarin de wolf nog werd gevreesd én bejaagd. Het is van touw geknoopt, anderhalve meter hoog, 44 meter lang, met mazen van tien bij tien centimeter. Het lag ooit op de zolder van het oude gemeentehuis in Cuijk. Met zes wolvennetten was een fuik te maken van 135 meter lang.
Soms dijde de populatie zó uit dat een massale wolvenjacht nodig was om de bewoners wat rust te gunnen. Zo’n wolvenjacht werd zorgvuldig voorbereid. In het Brabants Historisch Informatie Centrum in Den Bosch ligt een in fraaie krulletters geschreven verordening waarin tot in detail beschreven is hoe de ‘generale wolvenjacht’ in het Land van Cuijk op 6 mei 1720 eruitzag. We weten daarnaast van wolvenjachten op 3 november 1687, 4 mei 1688, mei 1716 en nog eens drie vóór 1730. De laatste keer was op 20 september 1815, nadat 130 schapen waren verscheurd.
De verordening van 1720 vertelt ons dat alle mannen ouder dan 16 moesten deelnemen. Wie een kraamvrouw had of heel jonge dochters, mocht thuisblijven. Zieken en ouden van dagen moesten een plaatsvervanger aanwijzen, anders kreeg je een boete. Zoals je ook een boete kreeg als je te veel praatte of op iets anders schoot dan wolf of vos.
In elk dorp werden op 6 mei om vier uur ’s ochtends de klokken geluid. De mannen moesten zich verzamelen en in een aangewezen richting ‘in alle stilte en zonder geraas’ marcheren. Op bepaalde plekken stonden de netten uitgestald die de opgejaagde wolven moesten tegenhouden, waarna ze werden doodgeschoten. Wie een snaphaan (geweer) had, moest voor tenminste zes schoten kruit en hagel bij zich hebben. Anderen moesten zich wapenen met een hooivork. Er waren boetes, maar ook premies. Wie een volwassen wolf doodde, kreeg zes ‘gold guldens’, een jong exemplaar bracht drie guldens op. Belangrijke regel: na afloop je snaphaan in de lucht leegschieten, om ongelukken op de terugweg te voorkomen. Hoeveel wolven het loodje legden, is onbekend. Van een comité dat zich tegen afschieten verzette, zoals nu in de Oostvaardersplassen, was geen sprake.
Met dank aan het Nederlands Openluchtmuseum voor het beschikbaar stellen van de foto en het BHIC te Den Bosch.