
Het gezegde ‘Zo vader, zo zoon’ ging zeker op voor de familie Kremers die eind 19e, begin 20e eeuw woonde in Mill. De vader van het gezin, Cornelis, geboren in 1858, had er rond 1880 al drie veroordelingen en evenzovele gevangenisstraffen opzitten. In alle gevallen ging het om mishandeling. Nadat hij in dat jaar een Mills meisje bezwangerde en er een gedwongen huwelijk volgde, werd hij rustiger. Maar hij gaf zijn explosieve aard wel mee in een aantal van de tien kinderen die zijn vrouw, Cornelia van der Cruijsen, hem vervolgens schonk.
Het waren twee meisjes en acht jongens, van wie er één, Peter, al op 17-jarige leeftijd overleed. Johannes (1883), Jacobus (1885) en Arnoldus (1888) erfden de losse handjes van vader en kwamen regelmatig met justitie in aanraking. Misschien had het met de genen te maken, misschien was het puur toeval, maar de jongens kregen daarnaast ook het nodige aan persoonlijk drama te verwerken. Johannes bijvoorbeeld zag zijn eerste en enige kind al vroeg sterven en ook zijn vrouw werd niet oud, ze stierf zes jaar na hun huwelijk.
Jacobus moest zich in zijn jonge jaren drie keer bij de rechtbank in Den Bosch verantwoorden omdat hij iemand had geslagen. Na drie keer een verblijf achter de tralies koos hij voor een braaf leven, maar lang zou hij er niet van genieten. Hij werd kastelein in Groeningen en werd na een ruzie in zijn café, tijdens de kermis, door een klant doodgestoken. Dat drama vond plaats in 1917 en is beschreven in aflevering 23 van deze serie.
De naam van zijn broer Arnoldus is veelvuldig te vinden in de registers van de gevangenissen in Den Bosch en Breda. Die had niet alleen losse handjes, hij had ook een grote mond. Behalve voor mishandeling werd hij ook enkele keren veroordeeld wegens belediging.
Broer Johannes was een vechtersbaas die, als hij de gelagkamer van Verberk in Mill werd uitgezet, er niet voor schuwde om vervolgens de ruiten in te gooien. Johannes greep ook naar het mes als hij iets recht te zetten had. Met plaatsgenoot Martinus van Bommel had hij in februari 1904 een appeltje te schillen. Hopla, daar sneed hij Van Bommel, midden op straat, terwijl diens familie met grote ogen toekeek, de man in zijn arm. Vijf maanden cel, dat was het gevolg. Later dat jaar sloeg hij Johannes van Beusecum met een steen tegen het hoofd, maar wegens gebrek aan bewijs werd hij toen vrijgesproken.
Johannes speelt ook een rol in het drama dat een vierde broer, Martinus (1890), overkomt. Het is maandagmiddag, 16 juni 1924. De twee broers zijn aan de boemel in Boxmeer en krijgen ruzie in een café. Andere cafébezoekers zien hoe de twee naar buiten gaan waar de woordenwisseling wordt voortgezet. Dan wordt de deur van de herberg opengeduwd. Martinus kruipt naar binnen, bloedend aan alle kanten. Op drie plaatsen is hij gestoken; de wond in zijn rug is zelfs heel diep. De politie gaat op zoek naar Johannes die ervan verdacht wordt zijn broer te hebben gestoken, maar ze vinden hem niet zo snel. Nadat Martinus door een dokter is opgelapt wordt hij verhoord. En dan blijkt dat de gebroeders Kremers van hun vader behalve drift ook iets van saamhorigheid hebben geërfd. “Het was niet mijn broer, ik heb me zelf verwond”, zegt hij. Hij overleeft de messteken en zal uiteindelijk 66 jaar worden. Zijn broer Johannes wordt niet voor het gerecht gedaagd.