Ik heb voorstellingen gezien in een bos, maar ook op het water. In een eeuwenoud kapelletje, maar ook in magistrale kerken die van zichzelf zo’n goede akoestiek hadden dat de elektronisch versterkte muziek stuksloeg tegen de gewelven. Hamlet zien opvoeren op een zolder die tot tijdelijk theater was omgebouwd, gezeten op een kruk met drie-en-een-halve poot en met het spinrag in mijn haren. Een toneelstuk gezien in een nog naar basketbalzweet ruikende gymzaal en in een galmende sporthal. Een musical beleefd in een voormalige steenfabriek waarvan het daags daarvoor nog onzeker was of die wel zou doorgaan omdat de verklaring waarin stond dat er geen asbestdeeltjes meer in de ruimte zweefden nog niet was afgegeven door de instanties. Concertjes beluisterd in een huiskamer en in een tuinserre, maar ook in de piepkleine kamertjes van een voormalig klooster waar je het ruisen van de habijten van de nonnen nog kon horen. Als je je ogen dicht deed tenminste. Een voorstelling gezien zittend op het podium zelf, tussen de acteurs. Totaaltheater ervaren in een legertent, een absurd toneelstuk gezien in een plantsoen terwijl de herfstnevel akelig koud optrok, popconcerten meegemaakt in een voormalige lagere school.
Als wat óp het podium vertoont wordt, goed is, doet het podium zelf er niet toe. Als je maar betoverd wordt. Als je maar wordt opgetild uit de werkelijkheid en door grote gebaren, magische monologen of hemelse muziek alles om je heen vergeet.
Gisteren een nieuwe ervaring: een concert in een voormalige bioscoop. Die stond nog niet op mijn lijstje. Het lukte weer. Zangeres Eilen Jewell hoefde haar mond maar open te doen en de filmzaal – antiek omlijst podium en fraai cassetteplafond – vervaagde.