CARROUSEL
refrein:
En telkens als de molen draait,
zijn rondjes draait, zijn rondjes maakt,
dan kriebelt het, dan wil ik mee,
wil weten hoe het leven smaakt.
Maar telkens als ik meelift en
de carrousel zijn rondjes draait,
zie ik het leven zó onscherp…
voel ik me keer op keer genaaid.
couplet 1:
Ik open de gordijnen en zeg welkom.
Zeg welkom tegen elke nieuwe dag.
Ik groet de zon en groet het mensdom,
ben blij dat ik het leven leven mag.
Maar als de zon zich ‘s avonds weer verschuilt,
het duister achter ‘t vensterglas weer heerst.
Dan heb ik tranen urenlang gehuild,
haat ik het leven net zo erg als eerst.
couplet 2:
Naar elke mens die ik nog niet kennen leerde,
ben ik zo benieuwd dat ik vol verlangen zit.
Hoe maakt u het? Of zag ik u al eerder?
Toch blijkt al snel: ‘t is weer dezelfde shit.
Of man of vrouw, ze doen het o zo aardig,
tot de ware aard zich onbarmhartig toont.
an blijken zij je vriendschap toch onwaardig,
vertrouwen in de mens alweer onttroond.
couplet 3:
Ik weet, een mallemolen is het leven,
een carrousel die steeds maar rondjes draait.
Niets wat gebeurt, gebeurde niet al eerder:
een baby kraait zoals zijn moeder heeft gekraaid.
Maar waarom spiegelt in die mallemolen
het leven zich dan zoveel mooier voor?
Steeds word ik weer verleid door vrolijke violen,
lift ik mee, dan is ‘t de dodenmars die ik hoor.