Zomerschool, dat lijkt me wel wat.
Dat je na afloop van het schooljaar nog twee weken extra les krijgt. Terwijl de meesten van je klas al met een Redbull in de ene en een Cornetto in de andere aan de waterkant liggen. Met rode vingertoppen, overspannen van het appen naar vriendjes en vriendinnetjes. Verveeld door de roddels, verveld door de zon.
Die extra kans aan het eind van het schooljaar. Dat je toch nog, met de hakken over de sloot, het jaar kunt afsluiten. Want je bent een kansrijke leerling en je docenten weten dat. Wat een mooi vooruitzicht in die maanden daarvoor. Dat je rond kerst de balans opmaakt en denkt: ik kan gerust een tandje terugschakelen. Het leidt ongetwijfeld tot wat meer onvoldoendes, maar het geeft me elke dag zoveel meer tijd. Die ik als puber kan besteden aan die allerbelangrijkste aller bezigheden: lummelen. Dan haal ik aan het eind, tijdens twee weken zomerschool, waarin ik alleen maar gemotiveerde docenten vóór me en gemotiveerde leerlingen náást me heb, in Thalysvaart die twee of drie onvoldoendes wel op.
Zomerschool. Wat zou dat vroeger, toen ik op de middelbare school de klok vooruit zat te kijken, een hoop gescheeld hebben. Ik zou niet zijn blijven zitten. Veertien dagen verlenging en hatsiekadee: over. En het jaar daarop, toen alle berekeningen tot op twee cijfers achter de komma voorspelden dat ik wederom zou doubleren, had mijn leraar Duits ook niet stiekem dat punt andersom hoeven afronden. Dat punt dat overduidelijk de andere kant opwees.
Heel verstandig dat Merlet, Elzendaal en Metameer de zomerschool uitbesteden aan externen. Je moet er niet aan denken dat die kansrijke leerlingen les krijgen van docenten die balen dat hun collega’s al met een mojito in de ene en een barbecuevork in de andere op de camping staan.