Alle ogen in de regio zijn natuurlijk gericht op ‘onze’ Kika uit Groeningen. Zal de speelster van Oranje dinsdag in het veld verschijnen tegen Nieuw-Zeeland? Zal ze ondanks dat gebroken handbotje gloriëren in de moeder aller arena’s, dat van het van WK?
We duimen dat het goed komt. Behalve Kika zelf natuurlijk. Gaat een beetje moeilijk met die hand.
Nu de voetbalvrouwen eindelijk de aandacht krijgen die ze verdienen, gaan mijn gedachten wel eens uit naar die dag waarop mijn oudste dochter zei: ‘Ik ga op voetbal.’
Leuk, dacht ik. En stoer. Maar haar moeder dacht daar genuanceerder over. ‘Voetbal? Echt niet. Is véél te gevaarlijk, zo’n contactsport. Ga maar volleyballen.’
Dus ging ze op volleybal. Net als haar twee zussen, die wisten dat moeder toch niet te vermurwen was. Dat haar drie kinderen om beurten met blessures aan de kant zaten, met gekwetste knieën en gekneusde duimen, werd natuurlijk regelmatig in stelling gebracht als tégenargument. Maar moeder bleef erbij dat voetbal véél gevaarlijker was dan volley.
Op vakantie voetbalde ik met mijn oudste dochter. En dacht af en toe, als ik haar met oneerlijk tackelen de bal had ontfutseld: die moet eigenlijk voetbalster worden.
Vorige week was ze even over uit Zwitserland, waar ze woont. ‘Mag ik die meenemen?’, vroeg ze, toen ze de krantenspecial zag liggen over de Oranje Leeuwinnen. Tuurlijk mocht dat. Ze vertelde ook dat ze de pool had gewonnen op haar werk. Dat die Zwitserse mannen beteuterd hadden gekeken toen ze zich realiseerden dat die jonge Hollandse vrouw meer verstand van voetbal had dan zij.
Van die dagen dus, dat ik denk, dat had onze eigen Kika kunnen zijn. Met haar hand in het gips, dat dan weer wel.