Wat doen mensen in onzekere tijden, bijvoorbeeld wanneer hun land door een vijandige macht wordt bezet? Hun kostbaarheden veiligstellen. Een gat graven in de tuin, een plank loswrikken van de vloer en daar de gouden ring van oma verstoppen. Vooral zaken die hun waarde ook in kwade tijden behouden, zoals goud en zilver, vinden in zo’n geval een weg naar veilige bergplaatsen. En als de toekomst wat rooskleuriger is, of de nood aan de man is en alles van waarde geruild moet worden tegen een kilo aardappelen, wordt de schat voor de dag gehaald.
Dat gebeurt al eeuwen zo en in vroeger tijden, toen muntstukken van edelmetalen werden gemaakt, leidde dat er soms toe dat in korte tijd de economie inklapte omdat er onvoldoende geld in omloop was. Dan nam de lokale overheid maatregelen. Er werd noodgeld gemaakt, zodat de handel doorgang kon vinden.
In de zestiende eeuw bestond het noodgeld uit eenvoudige muntjes van goedkope materialen waarin een stempeltje was gedrukt. Maar het werd ook wel van karton gemaakt. Tijdens de woelige jaren van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) was er veel noodgeld in omloop.
Nog voordat de Duitse Wehrmacht op 10 mei 1940 Nederland zou bezetten, vreesde de Nederlandse staat dat de burger zijn zilveren guldens zou gaan oppotten. Eind 1939 werd in kranten gemeld dat er voldoende voorraden waren in geval van een onverhoopte oorlog en dat, mócht de burger ‘volkomen ten onrechte’ besluiten zilvergeld te gaan vasthouden, er noodgeld zou komen. Het verschijnsel had zich ook voorgedaan toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak (1914).
Nadat de Duitsers ons land binnen waren gevallen, gaf het rijk provincies en gemeenten toestemming om noodgeld uit te geven. Want er was direct een tekort aan kleingeld ontstaan terwijl geen kruidenier meer op de pof wilde leveren en contante betaling eiste.
De gemeente Grave gaf ook noodgeld uit, al was het dan een beetje krakkemikkig. Blijkbaar was er geen geld of tijd om een echte drukker opdracht te geven het noodgeld te laten drukken. En dus werden er briefjes gestencild en van een stempel en een handtekening voorzien. Rechts op de foto hierboven zien we een briefje, door de gemeente ‘steunbon’ genoemd, ter waarde van 25 cent. Links op de foto een voorbeeld van Nijmeegs noodgeld. Keurig vormgegeven en gedrukt. Dat briefje was ook iets meer waard: 2,50 gulden.
Het uitgeven van noodgeld in benarde perioden wordt door de overheid nog steeds in ere gehouden. Het is geregeld in de Noodwet Financieel Verkeer van 1978. Noodgeld heet in die wet: ‘betaalmiddelen welke van overheidswege in omloop worden gebracht ter vervanging van ’s Rijks munten’.
Het noodgeld is in mei 1940 maar een paar dagen in circulatie geweest. Al op 18 mei 1940 liet het ministerie van binnenlandse zaken in de kranten afdrukken dat, in overleg met ‘den Duitschen militairen bevelhebber’ de machtiging tot uitgifte van noodgeld was ingetrokken. Het Nederlandse papiergeld bleef, ondanks de bezetting, gewoon geldig.
BIJSCHRIFT: Noodgeld van de gemeente Nijmegen (links) en van Grave. Foto’s: Geldmuseum.