Op woonoord Vilheide in Mill maken de Molukse families er begin jaren vijftig maar het beste van. De mannen hebben niets te doen. De militaire regelmaat van appèl, oefeningen doen en corvee is verdwenen; ze vervelen zich stierlijk. Werken mag niet en contact met Nederlanders wordt door de overheid zoveel mogelijk tegengewerkt. Wonen in barakken is niet ideaal, maar, zo redeneert de regering, in de legerkampen en kazernes op Java was het niet veel beter. Daar komt bij dat Nederland na de oorlog met grote woningnood kampt en zelfs de eigen inwoners niet fatsoenlijk kan huisvesten. Ten slotte wil de staat niet dat de Molukkers integreren; zo snel mogelijk terug naar Indonesië blijft het uitgangspunt.
Het rijk heeft in alle woonoorden een kampleider aangewezen en een kampraad ingesteld. Meestal oud-militairen die tijdens hun actieve dienst de hoogste rangen hadden. Zo’n raad is bedoeld als schakel tussen overheid en bewoners en in feite bedoeld om invloed te kunnen uitoefenen op het reilen en zeilen in het kamp. Maar het valt de tegen hun zin ontslagen oud-militairen moeilijk om trouw te blijven aan hun voormalige werkgever. De kampraden ontwikkelen zich tot spreekbuis van de bewoners en komen tegenover de overheid te staan, in plaats van ertussenin. Dat in de woonoorden de spanning soms hoog oploopt, hoeft niet te verbazen.
In woonoord Lunetten bij Vught, een kamp dat door de nazi’s is gebruikt om Joden gevangen te houden en waarin na de oorlog foute Nederlanders opgesloten hebben gezeten, slaat op zondag 19 augustus 1951 de vlam in de pan. Nederland beschouwt de Molukkers als één groep, maar in feite gaat het om twee: de bewoners van de zuidelijke Molukse eilanden, Keiezen genaamd, en die van de hoger gelegen eilanden, de Ambonezen. Op die zondag, als de Keiezen na de mis klaarstaan om met een touringcar naar een optreden in Venlo te gaan, opgewonden, want ze hebben ernaar uitgekeken, ontstaat er ruzie met Ambonezen. Er flitsen messen en klewangs en als de rust is wedergekeerd liggen er slachtoffers op de grond, met afgehakte vingers. Enkelen verliezen een arm, een 4-jarig jongetje wordt dusdanig verwond dat hij later overlijdt. De groepen moeten uit elkaar gezet, vindt de overheid. Dat heeft gevolgen voor Vilheide. Honderd Ambonezen moeten verkassen naar een woonoord in Geleen en van Graetheide bij Sittard moeten 160 Keiezen naar Mill. In Graetheide was de spanning ook al opgelopen omdat een jonge Keiees zijn oog had laten vallen op de dochter van een Ambonese oud-sergeant.
Op Vilheide gaan Keiezen en Ambonezen echter heel vriendschappelijk met elkaar om. Zij vinden het onterecht dat ze uit elkaar worden gehaald en als de dag van de verhuizing aanbreekt, 29 oktober 1952, stappen drie families die eigenlijk in Mill moeten achterblijven óók in de bus naar Geleen. Pas als een overvalwagen van de politie bij Vilheide aankomt, stappen ze tegen hun zin uit de bus. En zo komt Mill de volgende dagen in het nieuws: ‘Onrust op woonoord Vilheide’. Volgende week deel 3 en slot: verhuizen naar Cuijk. BIJSCHRIFT: Overzichtstekening van woonoord Vilheide in Mill. Document dat wordt bewaard bij het Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC) te Den Bosch.