Gisteren een kwart van mijn veestapel moeten ruimen. Misschien was het de hitte, misschien een mysterieus virus, misschien had de hen er gewoon geen zin meer in. Feit is dat de kip me ’s morgens tijdens het voeren nog aankeek met een blik van ‘weet je wel hoelang de zon al op is?’ en dat ze tegen het middaguur, toen ik het water kwam verversen, met verdraaide ogen stijf lag te wezen. Feit is ook dat ik met slechts drie kippen verder moet. Eitjes op rantsoen, da’s zeker. Wordt een schrale koude schotel zondag. Vanochtend werd ik gewekt door het vals gekraai van een haan. Maar ik heb geen haan. Het is een van de overgebleven hennen in de ren die last heeft van genderonzekerheid. Zij kruipt ook weleens op een van de andere meisjes. Die zich gedwee in het zand laten drukken. Vanochtend klonk het valse kraaien van de twijfelhen oprechter en doordringender dan anders. Als de rouwkreet van een achtergeblevene. Misschien moet ik maar eens gaan kijken bij één van die kippenboeren in het Land van Cuijk die hun stallen ter bezichtiging gaan openstellen. Doen ze volgens de krant omdat ze niets te verbergen hebben. Wij burgers mogen zelf komen kijken hoe ze hun veestapel verzorgen. Opdat wij tot de conclusie komen dat er met het dierenwelzijn niets mis is. In de hoop dat we ook stoppen met de bio-industrie in een kwaad daglicht te stellen. Met dat laatste ben ik al opgehouden. Heb me gerealiseerd dat het geen zin heeft. Dat de vlees- en zuivelproductie op industriële schaal de boeren niet te verwijten is. Wel ons, de consument. Maar iedereen zijn eigen varkentje in de tuin en een toompje kippen scharrelend tussen de begonia’s, dat zie ik ook niet meer gebeuren.