Op de fiets door het Oorlogsmuseum, hebben ze mooi bedacht in Overloon. De route die de directeur voor ogen heeft, voert alleen over het buitenterrein en je krijgt maar een deel van de collectie te zien, maar toch: goed idee. Nog mooier als je ook door het gebouw zou mogen fietsen. Maar ik snap de bezwaren. Verkeersregelaars nodig bij de Spitfire, zebrapad met klaar-overs bij de Shermantank, fietsenrekken bij de toiletten en een ‘solutionhoekje’ voor als iemand lek rijdt op een verdwaalde losse flodder.
Je moet toch vernieuwen, als je volk in een museum wilt krijgen. Er zijn er een paar in Nederland die daar geen moeite mee hebben. Waarvan je zou willen dat er eens wat minder mensen op afkwamen. Sta je met zijn vijftigen naar Het Puttertje van Fabritius te kijken. Een dingetje van 33 bij 22 centimeter. Maar de meeste musea hebben het niet gemakkelijk. Of je nu tien bezoekers hebt of tienduizend, de cv-ketel moet branden, de suppoosten betaald.
Vorige week dwaalde ik door een museum in het oosten en als er nog tien andere bezoekers waren, was het veel. Dat lijkt mooi. In je eentje voor een magistraal doek staan, is overweldigend. Alsof je de kunstenaar in de ogen kijkt. Zijn hand schudt in ieder geval. Maar het heeft een keerzijde. De suppoost heeft niets te doen. Dus die sjokt ‘onopvallend’ achter je aan. Op onverwachte momenten piept zijn hoofd om de hoek. Dan bekruipt me steeds zo’n big-brother-is-watching-you-gevoel. Dat de suppoost denkt dat ik een object zou willen stelen. Gek genoeg wakkert zo’n spiedend oog die sluimerende neiging om dat inderdaad te doen vaak aan. Heb ik in Overloon geen last van. Weet ook niet waar ik zo’n Shermantank moet laten.