Johannes Muller (19) was een beetje ‘los van hoofd’ geweest, die bewuste avond in de Graafse herberg van Hendrik Evers. Het zou kunnen dat hij die ander een smeerlap had genoemd. Maar meneer de rechter moest ook weten waaróm hij zo opgewonden was geweest. Die dag had hij moeten loten voor de dienstplicht. En hij had ingeloot, moest vijf jaar dienen als soldaat…
Meneer de rechter, dat was de Graafse vrederechter Henricus de la Génestet (1767-1847). Een telg uit een geslacht van notabelen en doctoren. Zijn kleinzoon Henricus zou later het Graafse blindeninstituut oprichten.
Johannes Muller moest zich maandag 10 maart 1834 verantwoorden. Hij werd ervan beschuldigd een andere Gravenaar, de 25-jarige verver Johannes Derks, te hebben beledigd. Dat was een week eerder gebeurd, in de herberg van Evers, op maandag 3 maart.
Derks legde een verklaring af. Hij herhaalde de beschuldiging, maar liet ook doorschemeren dat er oud zeer was tussen de twee. Muller was bij hem als leerling in dienst geweest. Dat wat er op 3 maart was voorgevallen, had te maken gehad met de hoogte van het loon dat Muller als leerling had gekregen.
De vrederechter wilde een afgewogen besluit nemen. Had Derks Muller wellicht geprikkeld? Zo stond het immers in het wetboek van strafrecht: om tot een veroordeling te komen, moest het een belediging zijn ‘zonder daartoe te zijn uitgetergd’. Daarom liet de rechter twee getuigen aan het woord. Dat waren Johannes Janssen, een 42-jarige kleermaker, en de 40-jarige wever Mathijs Schreijnder. Ze waren die bewuste maandag ook in het café van Evers geweest en hadden gehoord dat Muller de ander ‘een kwaaie jongen’ had genoemd. Maar ze zeiden allebei ook dat ze niet alles woordelijk hadden gevolgd, dat ze niet konden zeggen wat de aanleiding voor de belediging was geweest.
De beklaagde kreeg het laatste woord. Hij was nogal aangedaan die dag, door die loting. Toen was hij in het café Derks tegengekomen. Die had hem tegen de borst gestoten. Muller had niet willen vechten, hij had de twist ‘in der minne’ willen beslechten. Dat het woord ‘smeerlap’ was gevallen, dat zou kunnen.
De rechter oordeelde dat Derks niet in zijn goede naam was gekrenkt, maar Muller was wel schuldig. Hij moest de kosten vergoeden die Derks voor de rechtszitting had gemaakt. Dat was 5,65 gulden. Een behoorlijk bedrag in die tijd, zeker voor een jongen zonder werk. Ten slotte moest Muller aan de stad Grave een boete betalen van 50 cent. Daar kwamen de kosten van de rechtszitting bij: 76 cent.