Tussen 1896 en 1913 werden ze gevonden op akkers in Rijkevoort: drie vuurstenen bijlen. Ze stammen uit het neolithicum, de periode die ook wel als nieuwe of jonge steentijd bekendstaat. Uit de prehistorie dus, zo tussen 11.000 voor Christus en de bronstijd, die achtduizend jaar later begon.
Drie bijlen waarvan we mogen aannemen dat ze werden gebruikt door bewoners uit deze streek, die erop wijzen dat er al duizenden jaren wordt geboerd in deze contreien. Want het geen wapens, maar werktuigen van mensen die het land bewerkten. Bijlen die toen al waardevol waren. Omdat ze nogal eens worden gevonden in natte, moerassige gebieden is er een hypothese dat bijlen als deze werden geofferd. Dat ze in het veen werden gegooid om de ‘bijlgod’ gunstig te stemmen (daar zijn in Denemarken aanwijzingen voor) of om bij andere goden een gunstige oogst af te roepen.
De vuurstenen bijlen werden gebruikt om bomen om te hakken of om hout te bewerken. Wat we nu Nederland noemen was in de prehistorie met bos bedekt. Om een akker te krijgen, moest eerst een stuk bos worden ontgonnen. Een moeizaam, tijdrovend karwei waarvoor de bijlen onontbeerlijk waren. Voordeel was dat het hout gebruikt kon worden voor het maken van woningen en erfafscheidingen. Bomen werden ook wel gerooid door ze van hun bast te ontdoen zodat ze afstierven of door ze in brand te steken.
De bijlen die opdoken in Rijkevoortse akkers worden bewaard in het Rijksmuseum voor Oudheden (ROB) in Leiden.
De bijlen werden gemaakt van steen dat in deze gebieden vooral uit het zuiden van Limburg afkomstig zal zijn geweest. In plaatsen als Rijckholt en Valkenburg zijn duizenden jaren oude mijnen ontdekt waaruit vuursteen werd gewonnen.
In Rijckholt zijn schachten van wel zestien meter diep gevonden. Ze waren hooguit een meter breed en uitgegraven met behulp van hertshoornen koevoeten. Dat weten we onder meer omdat zo’n koevoet in een Belgische mijn is gevonden, naast het skelet van een prehistorische mijnwerker die de pech had bedolven te worden toen een gang instortte.
Alleen al bij Rijckholt hebben vermoedelijk drieduizend schachten gelegen. De mijnwerkers uit de steentijd brachten de vuurstenen knollen naar de oppervlakte en ze werden boven de grond tot halffabrikaten verwerkt: ruwe bijlen of klingen. Die verspreidden zich vervolgens over grote gebieden en werden door de gebruikers zelf geslepen tot scherp, bruikbaar gereedschap. Als een bijl eenmaal scherp was, werd die met hars of pek in een houten steel vastgezet.
Limburgse bijlen zijn teruggevonden tot ver boven de grote rivieren. De vuurstenen bijlen die in het noorden van ons land zijn gevonden, stammen uit Noord-Duitse of Deense mijnen. Via een netwerk van contacten, met korte onderlinge afstanden, werden de bijlen geruild tegen andere producten, zoals voedsel, zout, huiden, verfstoffen en dergelijke. De prehistorische mens ruilde de bijlen met familieleden of bekenden, vermoedelijk nog niet in grotere aantallen als een vorm van handel, denken onderzoekers. (Bron: Rijksmuseum van Oudheden te Leiden.)
Bij de foto: De vuurstenen bijlen die in Rijkevoort zijn opgedoken. Foto: Rijksmuseum van Oudheden, Leiden
Dit is aflevering 49 van de historische rubriek Sprekend Verleden die elke maandag in de editie Maasland van De Gelderlander verschijnt. Daarin gaat Geurt Franzen op zoek naar het verhaal achter voorwerpen en documenten die zijn overgeleverd uit de rijke geschiedenis van Oost-Brabant en Noord-Limburg.