Het schilderij meet slechts 40 bij 60 cm, maar de lage horizon en het enorme wolkendek geven het een grootsheid die recht doet aan de geschiedenis van de burcht. Salomon van Ruysdael (ca. 1602-1670) schilderde het Genneperhuis, in 1643. We kennen vooral zijn neef, Jacob van Ruisdael (ca 1628-1682), die tot ver over de grenzen faam maakte met zijn typisch Hollandse wolkenluchten. Maar oom Salomon kon er ook wat van.
Salomon schilderde Genneps beroemde burcht met de nodige fantasie. ‘Uyt den gheest’ zoals zijn beroemde oom zou zeggen: ‘uit het hoofd’. Wat niet betekent dat hij de boel ter plaatse niet heeft verkend. Alhoewel hij zijn leven lang in Haarlem woonde, is bekend dat hij reisjes maakte. Laat ons ervan uitgaan dat hij bij de Niersmonding is geweest. Ongetwijfeld was het beleg van het kasteel, in de zomer van 1641, en de voor de Staatse troepen gunstige afloop, ook in Haarlem het gesprek van de dag geweest. Salomon zal met eigen ogen de zieltogende vesting, die in vijftig dagen 17.000 kanonskogels te verwerken kreeg, hebben willen aanschouwen. Misschien had hij ook wel geknield op de biddag die prins Frederik Hendrik op 29 mei 1641 afkondigde, om de zegen af te dwingen over de voorgenomen veldtocht tegen het Huys Gennep, waar de Spanjaarden heer en meester waren.
Toch heeft de schilder de burcht niet als complete ruïne afgebeeld. We zien een scène uit de dagen van het beleg. Op de voorgrond een veerboot die troepen overzet. Recht voor ons de brede Maas, links de monding van de Niers en daarachter de burcht. Geschonden, dat wel, maar niet in puin.
De afloop is bekend. De commandant die namens de Spanjaarden het kasteel bezet hield, de Ier Thomas Preston, geeft na vijftig dagen de strijd op en krijgt, met zijn getrouwen, een eervolle afmars naar Spaans Venlo. De prins neemt de strategisch belangrijke post aan de Maas in.
Het beleg heeft niet alleen een Hollandse schilder geïnspireerd. Ook een onbekende tekstdichter voelde zich geroepen om de verovering voor het nageslacht vast te leggen. De titel, ‘Een nieu liedt’ doet weinig creativiteit vermoeden. Wie de zeventien coupletten leest, ontdekt dat de dichter zich ook bij de keuze tussen werkelijkheid en verbeelding meer belang hechtte aan het eerste. Een bravourestukje van Spaanse kant laat hij niet onvermeld. Als het beleg al weken op gang is, verschijnen er ineens witte vlaggen op de muren. Frederik Hendrik laat zijn kanonnen zwijgen en stuurt iemand naar de vesting toe. Is dit de volledige overgave? Het antwoord van de teruggekeerde koerier zal het humeur van de prins danig verpest hebben. ‘Geen overgave’, meldt de koerier. ‘Ze zijn door hun tabaksvoorraad heen. Of de prins niet wat kan leveren?’
Het verdwenen kasteel prikkelde ook de fantasie van de bewoners van het nabijgelegen Gennep. Tot in de jaren dertig van de vorige eeuw geloofden ouderen dat er geesten ronddwaalden. En er zou zelfs een onderaardse gang zijn, helemaal onder de Maas door naar Brabantse kant…
Met dank aan ‘Het Genneperhuis (1641-1998)’ van Wiel van Dinter (1998)