Het was even slikken, na lezing van de eerste pagina’s van De Ruiter, van Jan van Mersbergen. Dat hier een paard aan het woord was, een door een manege afgedankte knol die zijn laatste jaren doorbracht bij een eenzame zonderling, tja… Hoe geloofwaardig is dat. Maar literatuur wil de verbeelding prikkelen dus het ongebruikelijke vertelperspectief werd voor lief genomen.
Het wende niet echt. Een paard zal niet tot de domste aller dieren behoren, maar de observerende knol die Van Mersbergen zijn lezers presenteert, is wel heel erg bijdehand. Was het beest dat voortdurend, op elke pagina, dan ga je op een gegeven moment wel mee in dat perspectief. Dat doe je in sprookjes en fantasy immers ook. Maar wat stoort in deze roman, is dat op de ene bladzijde het vertellende paard overkomt als een wijze grijsaard en op de andere als een onwetende peuter die voor het eerst de wereld om zich heen ontdekt. Een paard dat op de ene bladzijde heel vanzelfsprekend weet wat een auto of een windmolen is en even later grote ogen opzet als hij een huis ziet waar water onderdoor stroomt en waar een wiel aan bevestigd is (een windmolen dus). Die heel naïef voorwerpen beschrijft die hij voor het eerst lijkt te aanschouwen, terwijl het een fiets betreft of een trein op een spoorlijn zien.
Lees verder op Literair Nederland