‘Je stinkt’, zegt Sybille. ‘Mijn God, wat stink jij. Ga alsjeblieft op de logeerkamer liggen. Ik word niet goed!’ Ze werpt een korte blik op Beerseke en draait zich dan om.
‘Mooie ontvangst’, pruilt Beerseke. ‘Als je wist wat me overkomen was… Wat ben je toch een trut.’
Zijn vrouw gaat rechtop zitten en kijkt hem woedend aan. ‘Je komt middenin de nacht thuis en begint me dan uit te schelden? Hoe durf je!’
Beerseke loopt naar haar kant van het bed en gaat op de rand zitten. ‘Sieb, luister: er was brand. Bij Tosti Tango, ons eerste pandje.’
‘Mijn God!’. Sybille slaat een hand voor haar mond. ‘Was jij er bij? Daarom stink je zo naar rook. En? Is alles weg? Nee toch?’ Haar stem breekt, Beerseke ziet het glinsteren in haar ogen. Als iemand heeft bijgedragen aan het succes van Tosti Tango, dan is het zijn vrouw. Niet in de keuken, niet in de zaak zelf, daar hield ze zich buiten. Maar als er besluiten genomen moesten worden, als er risicovolle investeringen gedaan moesten worden, dan was het Sybille die zei: ‘We doen het, Beer, je kúnt het.’ Zo luisterde hij ook naar haar intuïtie als iets volgens haar niet deugde. Die keer dat een Amerikaanse gladjanus voor de deur stond met een ‘fantastic offer’. Beweerde de baas te zijn van Mick’s Muffins en was op zoek naar een Nederlandse partner voor zijn ‘fantastic concept’. Beerseke had er wel oren naar gehad. Hij was met Mick langs een paar tostizaakjes gereden. Ze hadden zijn magazijn in Lelystad bezocht en de Amerikaan had alleen maar complimenten gegeven. Daar was Beerseke nu eenmaal gevoelig voor. Hij had er ook lang genoeg op moeten wachten. Zijn moeder, die streek hem vroeger nog wel eens over zijn bol als hij iets voor haar had gedaan. Piepers halen uit de kelder. Maar zijn vader… ‘Hij is nergens goed voor.’ Hij hoorde vaders basstem nu nog uit de tuin klinken. Stond hij daar over de heg te praten met de buurman, zijn vader de metselaar die alles zelf kon. Had zijn eigen huis gebouwd en dat van vele anderen… ‘Dat jong kán niks en wíl niks. Twee linkerhanden, ik kan hem niet eens meenemen naar de bouw. Op de ambachtsschool zit ie de halve tijd apart in de gang. Rekenen kan ie niet. Taal te dom voor.’
Toch jammer, dacht Beerseke soms. Dat de kanker zijn vader pootje had gelicht ruim voordat Tosti Tango een succes was geworden. De opening van het eerste pandje, dat vannacht in de hens was gestoken, had de metselaar nog wel meegemaakt. ‘Mijn zoon smeert brood’, had hij de buurman toevertrouwd, met dat gemene lachje op zijn gezicht. Hij had nóg iets willen zeggen, maar die woorden waren verloren gegaan in de hoestbui die hem toen al een paar keer per dag overviel. ‘Neem nog een sigaret’, had de buurman gezegd.
Beerseke schudt zijn hoofd. ‘Het valt mee. De zaak moet een paar weken dicht. Het interieur is naar de kloten, maar de keuken is oké. Ik kwam er langs lopen. Er rende iemand weg en toen zag ik de brand.’
‘Jij kwam daar langs lopen? En ontdekte de brand? Da’s wel heel toevallig’, zegt Sybille, Ze kijkt hem wantrouwend aan. ‘Dat vond de politie ook’, zegt Beerseke. ‘Ik moest mee, ze hebben me verhoord. Onzin natuurlijk. Ik zat de hele avond met Muntje in de Freule. Ik steek mijn eigen zaak toch niet in de fik? De zaak van een ánder, aan wie ik mijn bedrijf heb verkocht. Toch? Sieb? Dat geloof jij toch ook niet? Nou?’
Wordt vervolgd