Werd de nachtrust van de brave Gennepse burgers, in de nacht van zaterdag 8 op zondag 9 september 1894, ernstig verstoord? Of was er hooguit wat rumoer geweest bij het uitgaan van de cafés? De kantonrechter van Boxmeer, mr A.J.F. Verheijen van Estvelt, had er op 12 oktober 1894 een zware dobber aan om dat vast te stellen. Hij had niet minder dan twintig getuigen opgeroepen in de hoop dat hun verklaringen hem zouden helpen bij het uitspreken van een verstandig vonnis.
Het hield wel in dat de zitting drie uur zou duren. En misschien wel tot kramp leidde in de vingers van de griffier die al die verklaringen moest optekenen. De lange vonnissen die Verheijen van Estvelt twee weken later uitsprak, getuigen daar nog van (foto).
Eigenlijk was er niet zoveel aan de hand. Maar de kantonrechter nam het akkefietje serieus. Alles draaide om een vermeend opstootje op de stoep van de herberg van Peter Goossens. De 38-jarige herbergier was een van de beklaagden. Brigadier Peter Willems van de Gennepse marechaussée had hem die nacht ingerekend. Want, zo verklaarde Willems, Goossens was dronken geweest en had veel rumoer gemaakt. Willems was, samen met marechaussée Kornel, rond half twaalf op de herrie afgekomen. De twee politiemannen hadden gezien dat bij de herberg werd gevochten en er werd geschreeuwd en gevloekt.
Niet alleen Goossens was gearresteerd. Ook bakker Jan Noij (29), koetsier Willem Noij (25) en slager Jan van Bergen (21) waren meegenomen naar het arrestantenlokaal. Ook hen werd openbare dronkenschap verweten en het verstoren van de openbare orde.
Die nacht waren er nog meer mannen van de wet op straat geweest. Zoals nachtwaker Theo van de Lest. Die zei tegen de kantonrechter dat er inderdaad wat gevochten was, maar dat had hooguit een paar minuten geduurd. De twee marechaussées waren erop afgekomen, net zoals herbergier Goossens, die, blootshoofds en op klompen, uit zijn huis was gekomen om te zien wat dat een voor kabaal was. Die had er helemaal niet dronken uitgezien. Had alleen zijn naam niet willen noemen.
Ook veldwachter Helmert Ruijs had dienst gehad. In het arrestantenlokaal had hij Goossens gesproken. Die was volgens Ruijs niet dronken geweest. Maar Ruijs was wél opgevallen dat brigadier Willems er nogal verwilderd uitzag en naar alcohol rook.
Ook andere getuigen, zoals Louis Roozenboom, Henri van Well en Theo Steer, verklaarden dat Goossens en de andere drie die avond geen spoor van dronkenschap hadden vertoond.
Tegelijk werd duidelijk dat brigadier Willems en zijn collega die avond óók in een café waren geweest. Dat wil zeggen: in de keuken van herberg Van Bergen. Waar zij, volgens Bertha van Bergen, drie à vier glazen bier hadden genuttigd. De brigadier ‘was zeer druk in het spreken geweest’, zei Bertha. Dat ie dronken was geweest, durfde ze niet met zekerheid te zeggen…
De beklaagden werden vrijgesproken want bewijs ontbrak, concludeerde de rechter. Had de brigadier inderdaad zelf te diep in het glaasje gekeken? Of hadden de Gennepse makkers onder één hoedje gespeeld? Eén ding was zeker, van Willems waren ze voorgoed verlost. Die werd kort na de zitting overgeplaatst naar Roermond.
BIJSCHRIFT: Detail van een van de vonnissen van kantonrechter Verheijen van Estvelt, bewaard in de archieven van het BHIC te Den Bosch. Foto: Geurt Franzen
Dit is aflevering 60 van de historische rubriek Sprekend Verleden die elke maandag in de editie Maasland van De Gelderlander verschijnt. Daarin gaat Geurt Franzen op zoek naar het verhaal achter voorwerpen en documenten die zijn overgeleverd uit de rijke geschiedenis van Oost-Brabant en Noord-Limburg.