Oploo kent een Boortorenstraat en dat is niet voor niets. Een fraai mozaïek aan een gevel van een woning aan die straat (zie foto), herinnert aan een korte periode die voor het dorp een heel andere toekomst had kunnen opleveren. In Oploo is naar steenkool geboord.
Het is 2 december 1911 als het Boxmeersch Weekblad schrijft: ‘Wie op ’t oogenblik Oploo nadert, ziet van verre reeds hoe een groote, stompe vierhoekige toren zich hoog verheft ver boven huizen en boomen uit. Dat donkere gevaarte is de boortoren, waarin men eerlang beginnen zal met ’t boren naar steenkool.’
Op 18 november 1911 was begonnen met de bouw van de toren; niet snel daarna zouden de boringen beginnen. Een diepboring zou het worden. De boorkop, aangedreven door een grote machine die locomobiel werd genoemd, zou honderden meters diep de aarde in worden gestuwd. Op zoek naar het zwarte goud, steenkool, dat in het zuiden van Limburg al zoveel goedkope brandstof en werkgelegenheid opleverde.
Natuurlijk prikten de ingenieurs niet zomaar een speld in een kaart om te gaan snuffelen naar de delfstof. Daar was wel degelijk voorwerk verricht. Op verscheidene locaties in het oosten van Brabant waren zogenaamde handboringen verricht. Die boringen hadden al iets bijzonders opgeleverd. De geologische laag Mioceen, komt in Oploo bijna aan de oppervlakte. Het laat zich al op dertien meter diepte vinden. In Sambeek is dat 35 meter en in Beers pas op 74 meter diepte.
De door de overheid aangestuurde mijningenieurs, onder aanvoering van ir. Van Waterschoot van de Gracht, waren benieuwd wat de Noordelijke Peelhorst aan delfstoffen (naast steenkool was ook zout van belang) zou opleveren. Op veel plaatsen werd geboord: Helenaveen, Panningen, Deurne. Maar de ogen waren vooral gericht op Oploo.
De Gelderlander schrijft op 11 juni 1912 over een eerste succes: ‘Bij den boortoren te Oploo is dezer dagen een warme bron aangeboord. Het water bleek sterk zout en ijzerhoudend te zijn. De temperatuur van het water was ruim 40 gr. Celsius. Het werd uit een diepte van ruim 500 M op geperst.’
De boorkop zat dus al op een diepte van een halve kilometer. Dat warm water was aardig, maar de ingenieurs wilden steenkool zien. Er was iets merkwaardigs aan de hand. Al op 500 meter diepte was de te verwachten laag krijt bereikt. Die zat in Zuid-Limburg dieper. En daaronder werd het steenkool verwacht. Maar wat bleek in Oploo? De laag krijt bleek weliswaar hoger te liggen, maar veel dikker te zijn. In de zuidelijke Peelhorst is het krijt een goede 100 meter dik. In Oploo, zo bleek uit de boring, was op een diepte van 1.149 het einde nog niet in zicht. Meer dan 680 meter dik! ‘We stoppen ermee’, zeiden de ingenieurs in 1914. ‘Als er al steenkool gevonden wordt, is die toch niet te rendabel te winnen.’
De staat had flink geïnvesteerd. De Oploose boring had 82.336,23 gulden gekost (vandaag de dag de waarde van 885.000 euro). Geen weggegooid geld, vond de leidende ingenieur. Je moet immers ook weten waar géén steenkool te vinden is…
Bij de foto: Het mozaïek in de Boortorenstraat. Foto: Geurt Franzen
Dit is aflevering 51 van de historische rubriek Sprekend Verleden die elke maandag in de editie Maasland van De Gelderlander verschijnt. Daarin gaat Geurt Franzen op zoek naar het verhaal achter voorwerpen en documenten die zijn overgeleverd uit de rijke geschiedenis van Oost-Brabant en Noord-Limburg.