Het was donderdagmiddag dat ik op het verkeerde moment over het fietspad fietste dat van Overloon naar Stevensbeek voert. Op een geleende e-bike die me vleugels gaf. Ik zoefde langs Het Landhuisje en negeerde het verlichte uithangbord dat me vertelde dat de dames welwillend op me zaten te wachten. Ik zoefde langs twee asielzoekers die zojuist uit een automaat langs de kant van de weg een tray eieren hadden gehaald en met hun breekbare lading de weg terug schuifelden naar hun tijdelijke onderkomen. Dat wordt eierkoek, dacht ik. Zoefde langs een verkrotting waarop een hersenloze met verf een dom zinnetje had geklodderd: ‘AZC=NSB’er’.
Ik fietste er op het verkeerde moment. Want Metameer gooide de poorten open en braakte een paar honderd pubers uit die urenlang hadden moeten stilzitten en nu hun hormonen de vrije loop lieten en zo breed als maar kan met zijn drieën langs elkaar naar Overloon fietsten. Over míjn fietspad. Herstel: ons gedéélde fietspad. Ik kon de meute alleen ontwijken door richting berm te sturen, waar ik ternauwernood de balans terugvond. ‘Opassen opa!’, schreeuwde een snotneus me toe. Terug op het fietspad keek ik om en de snotneus tegelijkertijd ook. Een vilein lachje dat ik wil vergeten.
Dat was donderdag. Een dag later sjokte ik als een verdwaalde ijsbeer door de gangen van een modern ziekenhuis in Amersfoort, in afwachting van het kind dat mijn dochter een verdieping hoger aan het baren was. Elke stap die ik zette, leek een stap terug in de tijd en even had ik heimwee naar de e-bike van gisteren, die sneller dan een klok de tijd had verslagen.
Daar kwam eindelijk de boodschap. Proficiat opa, een kleindochter. En nu oppassen, dacht ik.