Nog even en de boer is uitgeploegd. Als ik de krant mag geloven, hangen elke dag een stuk of zes Nederlandse boeren hun overall aan een spijker, om die er nooit meer vanaf te halen. Tabee boerenbedrijf.
Er wordt best nog gemolken, beesten worden nog vetgemest en sla wordt ook nog steeds geoogst. Maar de metamorfose is onafwendbaar: het wordt allemaal groot, groter, grootst.
Op school leerden we over de economische sectoren. De primaire sector, waartoe de landbouw behoort, noemden economen niet voor niets als eerste. Voedsel produceren is immers van primair belang. Maar nu kan die indeling in sectoren op de helling. De secundaire sector, die van de industrie, slokt de primaire op. Kijk maar naar die immens grote loodsen die overal in het buitengebied verschijnen. Boeren worden directeuren met managementassistenten; ze laten machines en uit Oost-Europa ingevlogen werknemers het werk doen. De landbouw is industrie geworden.
Des te opmerkelijk dat Sint Anthonis, van oudsher agrarische gemeente, mee gaat doen met een ervenplan. Dat is erop gericht het boerenerf weer aantrekkelijk te maken voor broedvogels. Mooie woorden komen voorbij in zo’n erfplan: muizenruiters, steenuilvriendelijke drinkbakken en modderplaatsen voor zwaluwen.
Ik snap die plannen, want met de boer is ook zijn erf veranderd. Een uil moet een muisje kunnen verschalken en zonder zwaluwen is een zomer maar zo zo. Maar toch. Eigenlijk is het nep. Het boerenerf was aantrekkelijk voor al die beestjes omdat het een boerenerf was. Waarom moeten al die erven openluchtmuseumpjes worden? Waar is die verantonpiecking voor nodig? Om te verbloemen dat we het eerlijke ambacht naar de kloten hebben geholpen?