Vandaag maken we een uitstapje naar Keulen. In de domkerk staat een graftombe met het wapen van Gennep: vier scharen van schaapsscheerders. In de tombe liggen de resten van een Gennepse zoon die ooit een machtig persoon was in het Rijnland. We hebben het over Willem van Gennep. Hij leefde in de veertiende eeuw en van hem is alleen het sterfjaar bekend: 1362.
Hij kwam vermoedelijk ter wereld in het voormalige Genneper Huis en was een broer van de toenmalige Heer van Gennep, Jan. Hij koos voor een leven in dienst van de kerk, hetgeen voor een man van adel betekende dat hij belangrijke functies zou bekleden. We weten dat hij proost, hoofd van het kapittel, was in het Duitse Soest en daarna kanunnik van de domkerken van Luik en Keulen.
Als op 14 augustus 1394 de aartsbisschop van Keulen, Walram van Gulik, komt te overlijden, is Willem diens secretaris en vast van plan zijn baas op te volgen. Al heeft de Duitse keizer, Karel IV, iemand anders op het oog. Willem van Gennep weet zich echter gesteund door Brabantse en Franse edellieden en reist af naar Avignon om bij de paus zijn benoeming voor elkaar te krijgen. Op 18 december van dat jaar zegent paus Clemens VI hem in.
Tijdens zijn afwezigheid, een periode van vier maanden waarin Keulen zonder aartsbisschop zit terwijl ook de keizer ver weg is, breekt in de stad de pleuris uit. De pest heerst in grote delen van Duitsland. Het zijn rondtrekkende flagellanten, godsdienstwaanzinnige types die zichzelf tot bloedens toe geselen, die het gerucht verspreiden dat de joden de schuld zijn van de zwarte dood. Hoewel het meer voor de hand ligt dat juist het trekken van stad tot stad door de geselaars zelf tot de verspreiding van de dodelijke ziekte bijdroeg, geloven de brave katholieken de verdachtmakingen. In veel Duitse steden worden de joden afgeslacht. Dankzij de bescherming van aartsbisschop en keizer werden ze in Keulen nog met rust gelaten. Maar in de nacht van 23 op 24 augustus 1349 gaat de vlam in de pan. Zo goed als alle joden vinden de dood, hun huizen worden afgebrand. Het moeten er duizenden zijn geweest. Velen hadden Keulen als veilig beschouwd en waren daarnaartoe gevlucht.
Als Willem eind 1349 terugkeert, kan hij weinig meer doen dan zijn afschuw uitspreken. Later ondertekent hij een verklaring waarin hij verklaart dat de slachting door ‘mensen van buiten’ is begonnen. Maar hij verbant ook flagellanten uit de kerk.
Een aartsbisschop is in die tijd behalve een hoge geestelijke een der voornaamste mannen van het Duitse rijk. Dankzij zijn positie krijgt hij voor elkaar dat het geslacht van Gennep ook in de vrouwelijke lijn opvolging mag hebben. Hard nodig want zijn enige broer Jan heeft geen zoons.
Onder Willem beleeft Keulen voorspoedige tijden. Hij ijvert voor vrede, veroordeelt geestelijken die het celibaat niet naleven en verfraait de dom. Niet in het laatst door de opdracht voor zijn eigen graftombe. Willems dood, in 1362, is een opmerkelijke. Hij zou gestorven zijn aan een wond aan zijn voet, opgelopen door de beet… van een aap.
BIJSCHRIFT: Graftombe van Willem van Gennep in de Dom van Keulen. Foto: Joshua Hideki