Nederland kwam met de schrik vrij tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1d918). Heel anders dan buurland België, dat niet neutraal was. Vlaanderens bodem werd doordrenkt met bloed.
Toch had men ook hier het nodige te verduren. Het wapengekletter tussen onze buren had tot gevolg dat veel producten schaars werden. Zeker toen Duitsland in 1917 een ‘onbeperkte duikbootoorlog’ afkondigde en alles wat maar op een schip leek en op de Noordzee dobberde aan flarden schoot.
In het archief van het BHIC in Den Bosch rusten in een dossiermap wat bonnetjes (foto) die herinneren aan de voedselschaarste en aan de overheidsmaatregelen om het weinige voedsel dat er wél was eerlijk te verdelen. Van welke gemeente ze zijn overgeleverd, is niet bekend, maar zeker is dat het een gemeente uit het Land van Cuijk was.
De gemeenten moesten uitvoeren wat Den Haag voorschreef. Als ze enigszins goed bij kas zaten, mochten ze naar believen ruimere maatregelen nemen om het armste deel der bevolking bij te staan.
Al direct na het begin van de oorlog ontstonden er problemen. Het neutrale Nederland besloot toch om soldaten te mobiliseren. Dat leidde tot paniek onder de bevolking, die massaal ging hamsteren. Met als gevolg dat de gemeenten, al was de nood feitelijk nog niet zo hoog, van het rijk toestemming kregen om maatregelen te nemen. Burgemeesters kregen de bevoegdheid om levensmiddelen in beslag te nemen en tegen vastgestelde prijzen aan de bevolking door te verkopen. Om te voorkomen dat het rijke deel der natie alles voor zichzelf opsloeg in de kelders van de herenhuizen.
Waar al snel een tekort aan was, was brood. Nederland verbouwde weinig graan, was afhankelijk van aanvoer vanuit de VS. Maar Engeland, dat vreesde dat goederen via Nederland alsnog in Duitsland zouden komen, blokkeerde àlle schepen. Weldra werd witbrood verboden, omdat voor de productie meer tarwe nodig was. In 1916 begon de distributie van levensmiddelen via bonnen. Eerst om te voorkomen dat de goederen te duur werden, later, in 1917, was het nodig omdat er gewoonweg te weinig voorhanden was. Gemeenten richtten distributiekantoren op. Per gezin werden bonnen verstrekt. Die golden niet als betaalmiddel, maar als een soort van vergunning om brood en vlees te mogen kopen. Je overhandigde naast het geld ook een bonnetje aan de bakker. Wie een zwaar beroep had, kreeg een paar bonkaarten meer.
Ook zeep kwam op de bon. De burgemeester van Cuijk maakte per advertentie bekend dat in de oude Botermijn voor kinderen jonger dan één jaar een stuk zeep was af te halen. En dat bij de weduwe Martens in de Grotestraat één half ons vermicelli te verkrijgen was. Tegen 4 cent per half ons.
De schaarste leidde tot gemor en opstootjes, maar ook tot creativiteit. In Grave bijvoorbeeld gingen de slagers samen op visvangst. Om de inwoners toch wát te kunnen bieden als de aanvoer van vlees stokte. Straatzangers verzachtten het leed met humoristische liedjes: Spoedig krijg je ook nog bonnen/Voor sigaretten en voor bier./En je moet een bon meebrengen/Bij de meisjes van plezier…
BIJSCHRIFT: Voedselbonnen, bewaard in het Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC) te Den Bosch. Foto: Geurt Franzen