Sportclubs gaan op de fles. Niet omdat de prijzenkast leeg blijft, maar de lijst met vrijwilligers. Vooral bij jeugdteams is de nood hoog. Elftalleiders en volleybalcoaches, lijnentrekkers en grasmaaiers, barmedewerkers en penningmeesters, alles waar een sportclub op draait, wordt gedaan door vrijwilligers. En die raken op.
Niet echt natuurlijk. Maar de ouders hebben geen er geen trek meer in om een half weekend op het sportveld rond te hangen. De enige uitweg die clubs zien, behalve stoppen, is de contributie verhogen. Zodat je klussen kunt uitbesteden.
Ik begrijp dat de Boxmeerse voetbalclub een puntensysteem overweegt. Andere clubs maken een hogere contributie afhankelijk van het aantal uren dat je als papa en mama wél achter de kantinebar wil staan. Via de portemonnee krijg je nog wel wat gedaan in vrijwilligersland.
Wat kantines met sport te maken hebben, heb ik trouwens nooit begrepen. Maar goed, ik heb dan ook geen verstand van sport. Sta er altijd een beetje verloren bij als ik op een feestje door de vrouwen naar de mannenstatafel ben gedirigeerd. Probeer op het juiste moment mee te knikken als een buitenspelpositie wordt geanalyseerd. Alleen als er bedragen worden genoemd, praat ik mee. Maar als ik voorreken dat je van het transfergeld van Neymar 250.000 hongerende kinderen in Azië een echte WK-voetbal van Adidas cadeau kunt doen, kijken ze me raar aan.
Desondanks heb ik mijn uren in de sportzaaltjes gemaakt. Drie volleyballende dochters naar obscure zaaltjes in de wijde omtrek gereden. Waar de kantine uit een koudwaterkraan bestond.
Soms was de coach afwezig.
‘Pap, doe jij dat nou even!’
Ik? En voor schut staan zeker. Betaal liever een tientje meer.