Een club van rokers is vandaag de dag nog moeilijk voor te stellen, nu we weten dat nicotine kankerverwekkend is. Maar in de tweede helft van de negentiende eeuw was tabak roken nog een ongevaarlijke, ontspannen bezigheid die zelfs saamhorigheid bracht. Voor een bepaalde klasse tenminste: de gegoede burgerij, de florerende middenstand.
Het is 1896 als in Boxmeer een mannenclub wordt opgericht die zichzelf de pijpenclub noemt. Eén keer in de week ’s avonds bij elkaar komen voor een gezellige kout (een praatje), een potje kaarten of biljart en natuurlijk een stevige pijp roken, dat is wat de mannen beogen. Elders in het land bestaan ze al langer. In Amsterdam bijvoorbeeld. De herenclub in de hoofdstad compenseert de beslotenheid en het elitaire karakter door regelmatig een bedrag te storten in de gemeentelijke armenkas.
De oprichting van de rokersclub is koren op de molen van de columnist van het Boxmeersch Weekblad, Benjamin. Uit zijn scherpe pen vloeit een stukje waarin hij de oprichters op de hak neemt. Hoe kun je aan het eind van zo’n moderne eeuw, die ons vooruitgang bracht, zoals elektriciteit, nu zoiets oubolligs oprichten als een ‘rookersclub’, vraagt Benjamin zich af. Als je dan toch zoiets elitairs opricht, geef het dan ook een toepasselijke naam: Société de la Pipe! De leden van de pijpenclub negeren de ironie en adopteren de naam als een soort van geuzennaam.
Op de bijeenkomsten stond een zak tabak centraal. Daaruit stopten de leden hun Goudse pijpen. Witte stenen pijpen, met lange stelen. Op de foto ziet u een gebroken kopje van zo’n pijp. De pijpen, voor de gewone man ook in kleine uitvoeringen beschikbaar, waren kwetsbaar. De brokstukken belandden vaak op de mesthoop en via de mest weer op het land. Waar ze na het ploegen weer opdoken, zoals het fragment op de foto, dat in de jaren zeventig in het Sambeekse veld, waar nu het Luneven is, aan de oppervlakte kwam.
De Boxmeerse pijpenclub was een besloten club, waarvan je alleen lid kon worden als de bestaande leden je goedkeurden. Maar net als de Amsterdamse pijpenclub manifesteerde de ‘société’ zich volop in het openbare leven. In 1898, tijdens een feestelijke optocht ter ere van de kroning van Wilhelmina, rijden ze mee in een van de prachtigste praalwagens. Als er notabelen geëerd moeten worden, staan ze vooraan met geschenken en op menige receptie maken ze hun opwachting, al dan niet met hun deftig versierde pijpen in de aanslag. In 1903 gaan ze een stapje te ver, vindt de redacteur van het Boxmeersch Weekblad als ze zelfs een kandidaat aandragen bij de verkiezingen van de gemeenteraad.
Weldra ontstaan ook in omliggende dorpen pijpenclubs. In 1904 wordt in Gennep ‘Rookerslust’ opgericht. In 1907 ziet in Heijen ‘Het Heidebloempje Nooit Gedacht’ het licht en in Oploo wordt ‘Onze Dampkring’ (1906) opgericht. Die houdt het maar drie jaar vol. De Boxmeerse pijprokers hebben een langere adem. Tot ver na de Tweede Wereldoorlog leggen ze een kaartje, maken uitstapjes en houden mosselavonden. Ergens na 1956 gaat de société in rook op.
BIJSCHRIFT: Restant van een pijpenkop, gevonden in het Sambeeks veld. Foto: Geurt Franzen