Een beetje schilder kan óveral op schilderen. Misschien zelfs in de lucht, met handgebaren. In het kader van de scheids die verwijst naar de beslissing van de video assistant referee. Jasper Krabbé (1970) schildert op achterkanten van doek en katoen en prints. Want hij wil geleid worden door het proces en minder door het beeld. In Museum de Fundatie in Zwolle kun je zien wat dat oplevert. Beetje magische schilderijen op dragers die lichtelijk vervreemdend werken. Dat je de noppen van inpakfolie nog kunt zien. Komt ook door de dunne lagen waarin Krabbé zijn werken heeft opgezet. Kun je lang naar kijken, naar die beschilderde achterkanten. Dat de schilder het proces belangrijker vond, is misschien belangrijk geweest in zijn hoofd. Misschien hangen er daarom zoveel gelijkwaardige schilderijen, soms zelfs te veel van hetzelfde – de serie van Callas bijvoorbeeld. Omdat het beeld er dus niet zo toedeed. Maar de kijker moet het toch van het beeld hebben. Hij ziet andere structuren door het portret van een geheimzinnige jongen schemeren en dat intrigeert. Nog eens terug naar waar ie hangt. Japanse motieven, zoals geisha’s, komen veel voorbij. Dus toch belangrijk, de voorstelling.
Nu in hetzelfde museum: Fritz Klemm (1902-1990). Veel monotone abstracties die stilte oproepen. Ik zou die papieren werken nóg eens willen zien, maar dan als de dragers waarop Krabbé zijn geisha’s schildert. Dat kan natuurlijk niet. Dat de ene schilder zijn werken over die van andere heen schildert. Van Gogh’s dikke streken over het penseel van Rembrandt. Zou toch moeten kunnen.