Beerseke ligt in bed en staart naar het plafond. Waar haalt hij nu zo snel een goede architect vandaan? Jakobsen ligt in het ziekenhuis. Freddy, de kastelein van de Freule, had de dronken Jakobsen met de nodige moeite achterin een taxi gekregen, maar de balorige architect was aan de andere kant van de auto weer uitgestapt. Net op dat moment had een medewerkster van kinderdagverblijf Dag na Dag met haar elektrisch aangedreven Baboe de geparkeerde taxi ingehaald. De drie kindertjes op de bakfiets en de begeleidster zelf waren met de schrik vrijgekomen, maar Jakobsen had minder geluk gehad. De gebroken ribben en de hersenschudding waren minder erg dan de gecompliceerde breuk van zijn rechterarm, de arm waarmee hij zijn bouwsels ontwierp. Het herstel zou zeker zes maanden duren vanwege een reeks operaties en ondertussen zou de man aan een ontwenningskuur deelnemen, een keiharde voorwaarde die zijn vrouw verbonden had aan haar besluit om hem nog één kans te geven.
Willy Muntje had een beunhaas gevonden die voor Beerseke een informatiebord had getimmerd. Het stond sinds een paar dagen te klapperen in de wind op het dijkje bij het oude ziekenhuis en meldde in goedkope letters: Hier verreist Nostalgia.
Beerseke zelf was de spelfout niet opgevallen tijdens de eenvoudige onthullingsceremonie. Hij had nors gereageerd toen Sybille hem erop had gewezen.
‘Het moet verrijst zijn, met een lange ij, sukkel’
‘Ach wat, De mensen weten toch wel wat ik bedoel’ had hij geantwoord. Maar Wynand Wijnstok hem de volgende dag op straat nariep: ‘Ga je op reis, Beertje?’ had hij de buutreedner op een middelvinger getrakteerd. Waarom deed iedereen zo lullig tegen hem? Hadden de domoren dan echt niet door dat zijn Nostalgia Meerwyck beroemd zou gaan maken?
Beneden in de hal struikelt hij over een koffer. Hij krabbelt op en terwijl hij zijn borst masseert waarin hij weer steken voelt, telt hij vijf koffers en een uitpuilende tas van C&A. Is ze eindelijk haar inloopkast aan het opruimen?
‘Syb’, schreeuwt hij, richting keuken. ‘Verdomme, die koffers hier, kun je die troep niet ergens anders neerzetten?’
Met haar jas over de arm komt ze de hal ingelopen. ‘Ik ga’, zegt ze kalm. De blik in haar ogen kent hij, die vastberaden blik die hij vreest. Deze Sybille heeft iets in haar hoofd gezet en dat krijgt hij er met geen mogelijkheid uit.
‘Waarnaartoe?’, stamelt hij.
‘Naar Groningen. Naar je zoon die je zo verwaarloost. Jij denkt dat de kous af is door een advocaat te bellen, maar die jongen zit in zak en as. Misschien moet hij wel de gevangenis in!’
‘Maar… voor hoelang dan, al die koffers…’
‘Daarna ga ik naar mijn zus. Voor een tijdje. Voor een paar…’
‘…dagen?’
‘…maanden. Ik heb het even helemaal gehad met jou en je plannetjes. Eerst die brand, toen die dode hond en hoe je nou ineens wél dat ziekenhuis hebt kunnen kopen… Al die louche zaakjes… Ik heb even tijd nodig om tot mezelf te komen. Tot ziens Beer, ik bel je nog.’
Ze opent de voordeur en zeult de koffers één voor één naar haar auto die voor de voordeur staat. Beerseke staat vastgenageld aan de grond, één hand aan de trapleuning, de andere op zijn borst.
Wordt vervolgd